Menu:
deel deze site op:

Solidariteitsprojecten van, voor en met blinde en slechtziende mensen.

deel dit artikel op:

Interview met JULIUS SCHELLENS

U kan de foto vergroten via een muisklik of via de entertoets.

Het is zondagmorgen halftien als ik aankom in Westmeerbeek, in de Antwerpse Kempen. Onbekend maakt nieuwsgierig, dus ga ik gauw even op verkenning.

Ik ontdek de ruïne van een oude kerk, met de nieuwe ertegenaan gebouwd. Er is ook een frituur ‘Klein Brussel’ en een pleintje met een ‘Manneke Pis’. Vreemd, want dit rustige dorp lijkt totaal niet op de hoofdstad van België.

Achteraf lees ik dat Westmeerbeek zo genoemd wordt omdat het ooit een ‘passantendorp’ was. Veel reizigers hielden halt in het vroegere stationnetje en trokken naar de herbergen en afspanningen. Hun geld bracht welvaart in het dorp. De inwoners pasten zich aan door zoveel mogelijk Frans te spreken.

Deze ochtend passeren alleen groepen wielertoeristen. Zij keuvelen niet in het Frans, maar in een sappig streektaaltje. Terwijl de dorpelingen aanschuiven bij de bakker, haast ik me naar Julius en Anne in de Elzenstraat. Julius… of zeg ik Jul?

Jul: “Julius is mijn officiële naam. Ik gebruik hem ook als schrijver. In het gewone leven kort ik hem af tot Jul.”

Jij bent geworteld in deze streek?

Jul: “Ik ben geboren in 1949 in het toen nog kleine, landelijke dorpje Voortkapel, zeven kilometer hiervandaan. Daar heb ik gewoond tot mijn 22ste, toen ik trouwde en uitweek naar Heultje, een ander dorp in de gemeente Westerlo.

Mijn kindertijd en jeugd waren echt prachtig. Ik prijs me zo gelukkig dat ik het staartje van de zogenaamde ‘oude tijd’ nog heb meegemaakt. Mensen woonden heel eenvoudig. Bij de meesten vond je in de woonkamer alleen een tafel met zes stoelen en een kastje met een radio erop. Mijn geboortehuis is gebouwd een jaar voor ik geboren werd. Ik heb het nog heel lang meegemaakt dat daar maar één stopcontact was, voor de radio.

Er lagen maar twee verharde wegen: de dorpsstraat met kasseien en een staatsbaan. De rest waren ‘assewegen’ met sintels. Als we naar school gingen, zetten we ons op de borduur van de kasseiweg en wachtten tot er een boerenkar voorbijkwam die naar de maalder reed. Daar sprongen we dan achteraan op. We moesten tijdig van huis vertrekken, want er kwam maar af en toe een kar.

Om vier uur lag er thuis een boterham klaar op de hoek van de tafel, want wij hadden geen tijd om daar te gaan zitten! We gingen recht de bossen in. Nu hebben kinderen een tv en een Nintendo nodig om rustig te blijven. Wij leefden op straat en toch noemden ze ons geen hangjongeren! Er was maar één reglement: voor donker thuis. Tegen dan hadden we gegarandeerd een gescheurde broek. Dan deed ons moe alsof ze kwaad was, maar eigenlijk had ze het graag. ’s Anderendaags waren die broeken al gemaakt, met een lap erop. Nu noemen ze dat armoede, maar wij waren tevreden en gelukkig.

Alleen de jaarlijkse schoolreis bracht ons buiten ons dorp, naar de zee of de zoölogie. Dat leek toen de andere kant van de wereld! Er was ook nog geen autosnelweg. Toen in onze buurt de Koning Boudewijnsnelweg werd aangelegd, zei mijn vader: ‘Kom Juleke, pakt uw veloo-ke eens! Ze zijn daar een weg aan het aanleggen zonder bochten, altijd maar rechtdoor en zonder kruispunten!’ Dat was wereldnieuws…

Op mijn twaalfde trok ik met de fiets naar het college in Westerlo. Toen werd de wereld groter. Het Sint-Lambertuscollege was pas opgericht en nog klein: amper twee of drie klassen. Zelfs de directeur had nog geen bureau, hij ontving mijn moeder en mij op het kasteel. Hij testte me een beetje en zei dat ik geschikt was. Wij namen dat maar aan, mijn ouders hadden nog nooit van de Grieks-Latijnse gehoord! Ik kreeg tien tot twaalf uur per week oude talen. Wat zit ik hier te doen, dacht ik soms. Maar nu ben ik 66 en geniet ik er nog elke dag van. Je krijgt een enorme brok cultuur mee.

In het hoger middelbaar reed ik al eens met vrienden naar een kermis in een buurdorp. Dat was toen nog in de late namiddag of de vroege avond. Als we terug naar huis koersten en het duisterde een beetje, dan kneep ik soms opeens mijn remmen dicht. ‘Wat doe jij nu, Jul?’ vroegen mijn vrienden. ‘Er lag iets op het fietspad!’ zei ik. Maar er lag helemaal niets. Ik dacht dat het kwam door de twee Stella’s die ik had gedronken. Later bleek dat ik retinitis pigmentosa had. Ik besefte dat niet. Ik had weleens een blinde mens gezien, maar van slechtziendheid had ik nooit gehoord.

In het laatste jaar van de Grieks-Latijnse kreeg ik allerlei problemen die ik niet kon plaatsen. Toen ik in het roemruchte jaar 1968 afstudeerde, had ik Germaanse filologie willen volgen. Maar ik was wat de kluts kwijt en durfde het niet aan. Toen ben ik op de Belgische Boerenbond gaan werken, in Leuven. Ik schreef er teksten voor tijdschriften en hielp cursussen opstellen voor de landelijke gildes. Ik heb ook nog mee onderhandeld op het ministerie over het Cultuurdecreet.

Op mijn 22ste trouwde ik. Mijn oogarts in Geel zag dat er met mijn ogen iets anders aan de hand was dan bijziendheid. Ik werd doorgestuurd naar de wereldvermaarde professor François in Gent. Na twee dagen onderzoek kwam hij op mijn schouder kloppen. Ik zie hem nog altijd staan, in kostuum met een mooi spierwit hemd en een zwarte strik.

‘Meneer Schellens,’ zei hij, ‘Ik heb wat minder goed nieuws. Gij gaat ooit blind worden. We kunnen niets doen, enkel afwachten. Het kan volgend jaar zijn of over vijftig jaar.’ En daarmee wist ik het. Eigenlijk vind ik dat een goed systeem: ik wist waar ik stond en ben er direct overheen gestapt. Een depressie heb ik nooit gekend.

Ik heb het wel nog een jaar voor mijn vrouw verborgen gehouden, want zij was in verwachting van ons eerste kind. Uiteindelijk riep ze mij op het matje. ‘Je hebt al lang iets tegen mij te vertellen, maar je doet het niet’, zei ze. ‘Vertel het nu eens.’ En toen ik er niet direct mee naar buiten kwam: ‘Je moet het niet vertellen, ik weet het al. Jij gaat blind worden.’ Ze had dat zo aangevoeld!

Voor mijn ouders heb ik het nog tien jaar verborgen. Ik wou hen er niet mee belasten, omdat er een erffactor was. Dat was zo ingewikkeld voor twee eenvoudige mensen… Mijn twee broers hadden het ook, maar kregen pas veel later last. Toen heb ik het ook van mij verteld.

Op de Boerenbond kon ik me heel lang uit de slag trekken. Ik verzweeg mijn aandoening voor mijn collega’s en directie, uit schrik mijn job te verliezen. In die tijd schreven we onze teksten nog met de pen of de schrijfmachine. Daarmee moest ik naar de dactylodienst. Dat ging steeds moeilijker. Op de duur word je dan een beetje een komediant, een plantrekker. In mijn bureau was er geen probleem, maar elders hadden mijn ogen minuten nodig om aan te passen. Dan praatte ik eerst even met de chef van de dactylo’s over het voetbal, tot ik in de groep van wel twintig typistes mijn Gerda zag zitten. Of ik liet mijn documenten vallen en raapte ze op mijn gemak bijeen…

Ooit sprak ik de verkeerde dactylo aan. Dan zou je door de grond willen zakken, tot in Australië… Ik heb het ook heel lang uitgesteld om mijn witte stok te gebruiken, uit schaamte en omdat ik bang was een collega tegen te komen. ’s Avonds kwam ik psychisch erg vermoeid thuis, omdat ik me dubbel zo hard had ingespannen als de collega’s.

Op een keer werd ik door mijn directeur geroepen. ‘Wat is er met u aan de hand, Jul? Ik krijg minder goede rapporten binnen. Is er wat?’ Ik beloofde dat ik beter mijn best zou doen, maar verzweeg het probleem. Dan span je je nog meer in, maar gaat het nog slechter… Tot hij me terugriep en ik ermee naar boven moest komen. Ik kreeg de levieten gelezen. ‘Als je hier een job ziet die je nog denkt aan te kunnen, mag je dat komen vertellen’, zei hij. Maar alles was administratie en om na twintig jaar op het economaat postzegels te gaan plakken… Er is dan een formule uitgewerkt waarbij ik mocht thuisblijven. Had de pc al bestaan, dan had ik me op mijn werk kunnen handhaven.

Met Licht en Liefde en VeBeS kwam ik per toeval in contact. Ik heb daar vrij intens meegewerkt en ook in besturen gezeten. Dat heeft mij enorm geholpen. Veel mensen vertellen dat: Licht en Liefde krikt je weer op. Bij VeBeS zet ik me nog altijd in voor de adviesgroep culturele reizen, met Jos Lauryssen en Lieve Smits. Elk jaar ga ik mee op reis, want dat biedt een heel grote meerwaarde: we krijgen allerlei faciliteiten in de musea.

Ik heb me ook sterk geëngageerd in de brede gehandicaptensector.  Maar ik wou een gulden middenweg vinden: omwille van mijn kinderen vond ik het belangrijk om ook in de gewone wereld actief te zijn. Zo raakte ik betrokken in plaatselijke organisaties. Rond mijn veertigste was ik al volledig blind, maar ik viel zeker niet in een zwart gat. Ik ben gaan tandemkoersen, alpine- en waterskiën,… En nu, de laatste jaren, is mijn beroep van vroeger mijn hobby geworden: schrijven.”

Zo zijn we bij je poëzie beland! Waar vind jij je inspiratie?

Jul: “In Westmeerbeek komt de Grote Nete voorbij. Daar ga ik in de natuur wandelen. Ik heb altijd mijn opnameapparaatje bij. Als mij enkele woorden te binnen schieten of een zinnetje, of ik hoor iets, dan spreek ik dat in. Achteraf sla ik het op in mijn ‘losse flodders’ op de computer. Af en toe open ik die map. Als één van de zinnetjes mij inspireert, begin ik aan een gedicht.

Soms is dat gedicht op vijf minuten geschreven, maar werk ik er nog maanden aan verder. Emoties van het moment noteren is voor mij niet hetzelfde als gedichten schrijven. Poëzie is een ambacht. Niet alleen de inhoud is belangrijk, maar ook hoe je het vertelt. Ieder doet dat op zijn manier. Ik werk heel gevoelsmatig.

Inspiratie komt plots en dan moet je er direct iets mee doen, anders is ze weg. Zeker op mijn leeftijd: het geheugen werkt niet meer optimaal.

In de eerste plaats schrijf ik voor mezelf, omdat ik het graag doe. Het is iets wat ik kan en ik leef me erin uit. Maar als ik met die gedichten dan ook naar buiten kan komen, in een boek of op het podium, en als ik merk dat anderen ervan genieten, dan is dat plezierig.”

Ben je een denker, eerder een dromer of allebei?

Jul: “Een denker, maar geen piekeraar. Als ik even aan ‘mijn Nete’ kan gaan zitten, in het gras of op een bankje, enkele minuten of een halfuur, dan overdenk ik van alles. Ik mediteer en mijmer dan ook. Sommige van mijn teksten zijn eerder mijmeringen.

Een dromer ben ik eveneens, maar mijn dromen hoeven niet uit te komen. Ik kan ervan genieten, ook als ik weet dat de droom nooit werkelijkheid kan worden. Ik maak me daar geen zorgen over, heb geen spijt. Als een droom uitkomt, kan dat trouwens erg tegenvallen.

Twintig jaar lang heb ik om de twee jaar een grote tandemtocht gedaan: naar de Oekraïne, Boedapest, Praag, Wenen, Lourdes en nog een hele serie. Een van de eerste lange trips was naar Compostella. We kwamen toe op het grote plein voor de kathedraal, stapten af en ik wist niet wat wij daar stonden te doen. Dat was het dan… Zo’n tocht is geen bedevaart, maar pelgrimeren, onderweg zijn. Dat is wat telt.”

Je bent een optimist?

Jul: “Met een kleine nuance: ik noem mij een realistisch optimist. Je aanvaardt waar er moeilijkheden liggen. Maar ik zeg nooit: ‘Dat kan ik niet omdat ik blind ben’. Soms doe ik het op mijn manier.”

In hoeverre heeft je visuele handicap je schrijven beïnvloed?

Jul: “Pas toen ik de selectie had gemaakt voor mijn eerste bundel en alle gedichten nog eens nalas, werd ik mij ervan bewust dat ze sterk biografisch waren en sterk beïnvloed door mijn handicap, al komt die er niet uitdrukkelijk in voor. Ik zag ook dat ik heel gevoelsmatig schrijf, gebruikmakend van de andere zintuigen. Mensen zeggen me soms dat ze met hun ogen dicht kunnen ervaren wat ik beschrijf.

Therapeutisch schrijven doe ik niet. Ik schrijf niets van me af, bv. mijn handicap. Ik weet zelfs niet wat dat is, iets van je af schrijven.”

Zijn er schrijvers of dichters die voor jou belangrijk zijn?

Jul: “De poëzie van Guido Gezelle vind ik fantastisch. Daar wordt dikwijls wat laatdunkend op neergekeken, maar wat hij soms in twee of drie woorden vertelt… Hij schrijft compact en ook heel gevoelsmatig. Een prozaschrijver waar ik van hou, om dezelfde reden, is Jeroen Brouwers. Die woont hier niet zover vandaan, in Zutendaal. In onze leeskring Cyclopia lezen we zijn nieuwe roman ‘Het hout’.”

Na het overlijden van je vrouw vond je een nieuwe zielsgenote…

Jul (enthousiast): “Ja! Het is plezant dat Anne en ik dezelfde hobby hebben: gedichten schrijven. Door samen bezig te zijn, gaat er minder verloren. We noemen dat onze kruisbestuiving.

Mijn echtgenote werd amper drie jaar na ons huwelijk ziek: een nieraandoening, vrij snel daarna een ernstig longprobleem en er werd ook fibromyalgie vastgesteld. Enkele jaren geleden kreeg ze een herseninfarct en het syndroom van Stevens-Johnson. Ik heb in de mate van het mogelijke voor haar gezorgd. Haar laatste maanden waren verschrikkelijk. Na haar overlijden kwam Anne in mijn leven. Mijn gedichten waren blijven liggen, maar Anne haalde ze uit de lade. Zij kwam op het idee om er schilderwerken bij te maken. We hebben mijn tweede bundel samen uitgegeven. Al enkele keren mochten we het boek samen presenteren. We treden ook samen op, elk met onze gedichten. Soms nemen we een muzikant mee. We gaan ook iets met sprookjes doen, voor kinderen. Anne kan enorm goed vertellen.

VeBeS-afdelingen kunnen altijd bij ons terecht! In Leuven traden we al op. We passen ons aan de groep en het thema aan.”

Anne: “We hebben ook samen een gedicht geschreven, door het heen en weer te mailen en telkens aan te vullen. Dan kwamen er discussies, zaten we vast… Het is echt iets moois geworden. Je kunt niet goed merken van wie welke zinnen komen. Het stimuleerde ons ook.”

Hebben jullie tips voor wie zelf weleens iets zou willen schrijven?

Jul: “Zet gewoon eens op papier wat in je opkomt. Dat is nooit banaal of te min, er kan altijd iets moois uit groeien. Blijf er dan aan werken. En durf het voorlezen aan mensen. Daar had ik vroeger last mee. In principe ben ik een heel verlegen manneke. Op het podium heb ik daar geen probleem mee, maar in een gesprek komt het soms nog op. Laat mensen commentaar geven, daar komen goede ideeën uit. Maar doe er dan mee wat jij wilt. Ik ben in een literair genootschap, waar we ons werk voorlezen en elkaar opbouwende feedback geven.”

Anne: “Lees je teksten eerst een paar keer luidop, voor jezelf. Hoe klinkt dat? Neem het ook eens op en luister. Zit er ritme in? Passen alle woordjes? Dat helpt je veel. Draag ook elkaars gedichten voor.”

Jul: “Als je een computer met spraak hebt, kun je die je gedicht laten voorlezen. Dat zegt ook al iets. Daar haal ik echt veel uit.”

Anne: “Je beseft dan ook dat leestekens belangrijk zijn. Er zijn mensen die geen leestekens meer plaatsen in gedichten. Dat wringt. Het gedicht wordt dan soms helemaal anders gelezen.”

Jul: “Een leesteken zegt soms veel meer dan woorden. Ook bij het voorlezen is het belangrijk dat er leestekens staan.

Ik heb nog een tip: veel lezen. Daar leer je zoveel door. Maar laat je er niet door afschrikken dat alles al gezegd is. Schrijf het toch maar, pak het volgende week terug op en dan komt er automatisch een andere wending. Denk niet te snel: ik moet origineel zijn. Daar moet je natuurlijk wel naar streven. Schrijven is echt een ambacht.

Als ik gedichten voordraag, werk ik met dit machientje hier. Al mijn gedichten staan erop en ik kan ze beluisteren met oortjes. Je moet daar natuurlijk mee oefenen. Ik draag een zin voor en luister ondertussen naar de volgende. Veel mensen zien de oortjes niet, zij denken dat ik alles vanbuiten kan! Braille heb ik geleerd op mijn 38ste: Cecile Claes van Licht en Liefde kwam het aan huis geven, ik was haar eerste leerling. Ik kan het goed, maar mijn tempo ligt te laag.”

Je droomt er ook van om een roman te schrijven?

Jul: “Ja, al van voor ik met poëzie begon. Ik zou graag op basis van mijn jeugd werken: daar iets mee doen, op een geromantiseerde manier. Wat ik tegenwoordig soms mis, is de verwondering uit mijn kindertijd. Elke dag horen we over nieuwe uitvindingen. Waar kun je dan nog verwonderd over zijn?”

Anne: “Jul vindt het plezant dat ik zo blij kan zijn met kleine dingen, alsof ik ze niet ken. Bijvoorbeeld als ze in een andere context zitten. Zo is dat gevoel van verwondering ook in zijn leven teruggekomen.”

Jul: “We hebben tegenwoordig schrik om naïef over te komen. Op die manier zijn we de verwondering een beetje kwijtgespeeld.”

Anne: “Je raakt ook geïsoleerd door de dingen die jij wel ziet of speciaal vindt en waar een ander aan voorbijloopt. Dan ben je op de duur een rariteit hé… Maar zonder verwondering mis je veel.”

Jul, heb jij nog een stukje levenswijsheid voor ons?

Jul: “Als je intens, doelbewust zoekt naar geluk, staat dat je geluk in de weg. Zoals ik al vertelde: een doel, een droom moet niet altijd verwezenlijkt worden. Zie het ook niet te sterk therapeutisch: geluk moet spontaan groeien. Het ligt dan dikwijls in kleine dingen. Als je iets graag wilt in je leven, zet je dan open en werk eraan. Ik heb al vaak ervaren dat als ik naar iets verlang, op een positieve en realistische manier, dat het dan uiteindelijk ook komt. Dat heeft echt niets te maken met bijgeloof. Je moet wel naar de mensen toegaan.

Mensen hebben soms drempelvrees tegenover blinde personen, maar die verdwijnt als ze merken wat je kunt. Ooit hielp ik mijn vriend Roger een hele dag meubels buitenzetten. Hij had dat speciaal aan mij gevraagd, omdat ik het vanzelf rustig doe. ‘Dan ben ik zeker dat er niets beschadigd raakt’, zei hij. Is dat geen dik compliment? Zo heeft iedereen kwaliteiten die nuttig zijn in de maatschappij.”

 

Bedankt, Jul en Anne, voor dit fijne gesprek. Ik wens jullie heel veel geluk en veel inspiratie toe!

(Interview: Jan Dewitte)

Help Blindenzorg Licht en Liefde helpen. Ons rekeningnummer voor giften is BE93 7370 3703 7067. U kunt ook online schenken. Heel veel dank!